Station: [6] Het mijnpaard
M: Wat is je eerste reactie? Gechoqueerd? Verontwaardigd? Stomverbaasd? Wat we hier laten zien was voor mijnpaarden alledaagse realiteit. Halverwege de 19de eeuw werden duizenden paarden en pony’s ingezet om te werken in de steenkolenmijnen. Diep onder de grond deden ze, naast hun tweebenige kompels, het zware werk. Mijnpaarden werden vooral gebruikt om de afgebikte steenkool af te voeren, ze trokken soms wel tien zwaarbeladen lorries tegelijk.
F: Het verhaal van de mijnpaarden gaat vooral over manieren om geld te verdienen, te besparen, efficiency. In de begintijd werden de kolenwagens getrokken door mijnbouwers, de zogeheten slepers. Midden 19de eeuw ontstond er een gebrek aan slepers en ook bleef de Duitse mijnbouw achter op de concurrentie in Engeland, Frankrijk en België.
M: De inzet van paarden maakte het werk in de mijnen rendabeler: Paarden waren goedkoper dan mensen en sterker. Toen bleek dat de productie met hulp van paarden kon worden opgevoerd, werden steeds vaker mijnpaarden aan het werk gezet. In 1882 waren er 2.200 mijnpaarden die het werk deden van 15.000 kolenslepers. Het tijdperk van de mijnpaarden eindigde pas in de jaren 1960 – met Tobias, het laatste officiële mijnpaard. Tobias werkte twaalf jaar lang in de mijnen in ‘Zeche General Blumenthal’ in Recklinghausen.
F: En hoe kwamen die paarden dan naar beneden, vraag je je af? Dat kun je hier zien: ze werden in een speciaal tuig gehesen en men liet ze aan kettingen naar beneden zakken. In het Ruhrgebied gebruikte men meestal andere methoden. Als de schacht groot genoeg was werden er soms transportkooien gebruikt. Die methode klinkt milder, maar was voor de paarden net zo inspannend en enerverend.
M: Aanvankelijk werden de paarden elke dag omhoog en omlaag getakeld. Maar hoe meer paarden er werden ingezet, hoe ingewikkelder dit werd. Daarom werd het gebruikelijk om de paarden permanent in de mijnschacht te laten blijven. In veel mijnen kregen de paarden wel regelmatig een ‘vakantie’ om hun werkkracht op peil te houden. In de grote mijnen bleven paarden gemiddeld zes jaar ondergronds.
F: Bij de mijnen kwamen grote stallen voor wel 50 paarden. Een deel van die stallen had stroom en water. Boven de stalplaatsen hing een bordje met naam, nummer van het werkgebied en het nummer van de betreffende ploegdienst. Behalve in de oorlogsjaren kregen de paarden goed en rijkelijk te eten. Ondanks dat waren mijnpaarden toch vooral een gebruiksvoorwerp. In 1897 beschreef een dierenarts de situatie als volgt:
M: “Na het verlaten van de stal staan de paarden ter beschikking aan de verschillende opzichters die proberen het dier tot optimale prestaties op te zwepen, zonder zich te bekommeren om de vraag of het dier überhaupt in staat is om aan de eisen te voldoen of niet. Men kan zonder overdrijving stellen dat mijnbouwambtenaren paarden gewoonlijk beschouwen als machines en de dieren dienovereenkomstig behandelen.”
F: De eerste verordening over de rechten van het mijnpaard stamt uit 1933: toen werd bepaald dat de dieren geregistreerd moesten worden en dat ze regelmatig door een dierenarts moesten worden onderzocht. Verwondingen, ziektes en gevallen van dierenmishandeling moesten worden gemeld. Paarden raakten regelmatig gewond aan hun ogen door spijkers, uitstekende stukken draad of metaal. Het mijnstof zorgde voor irritatie van de ogen en in veel gevallen ook vertroebeling van de lenzen. Daarom kregen ook mijnpaarden beschermende werkkleding: bijvoorbeeld een leren of rubberen hoofdbescherming.
M: En nu nodigen we je uit om met ons mee de mijn in te gaan. Bekijk de animatie in de audiotour. Mijnpaard Mirko neemt ons mee naar de diepe schachten.
© Westfälisches Pferdemuseum
© Medienhaus Bauer Recklinghausen
© VDI Verlag GmbH
© Friedrich Roth-Büser: Das Grubenpferd